1. De leraar als inhoudelijk expert
- Verschillende visies op levensbeschouwelijk onderwijs a) van elkaar onderscheiden, b) met argumenten onderbouwen.
- Een eigen visie op levensbeschouwelijk onderwijs a) ontwikkelen b) met persoonlijke argumenten onderbouwen.
- De gelaagdheid van de vraag "Hoe kan ik vorm geven aan mijn religieuze identiteit in de publieke ruimte vanuit respect voor de (religieus) andere?" a) onderkennen, b) in groep bespreken.
- Het document 'interlevensbeschouwelijke competenties' a) situeren, b) inhoudelijk toelichten.
- Over de relevantie van een spiritueel leven reflecteren.
- De principes van de uitbouw van een spirituele wijkplaats kennen.
2. De leraar als organisator
- Als groepslid verantwoordelijkheid nemen om een project te ontwikkelen.
3. De leraar als innovator/onderzoeker
- Een project vertrekkend vanuit de vraag: "Hoe kan ik vanuit respect voor mijn (levensbeschouwelijk) naaste vorm geven aan mijn levensbeschouwelijke identiteit in de publieke ruimte" in groep ontwikkelen.
- Het ontwikkelde project aan het document "interlevensbeschouwelijke competenties", aan de levensbeschouwelijke vaardigheden en aan het leerplan linken.
- Vakdidactische kennis in een project integreren.
4. De leraar als partner van externen
- Op gepaste wijze contact leggen met externen bij de uitwerking van het project.
5. De leraar als cultuurparticipant
- Historische en actuele vormen van religieus en spiritueel leven bestuderen.
6. Beroepshoudingen
- Vakliteratuur op zelfstandige wijze verwerken.