ICT 

Basisgebruik van de PC

• Bouwstenen van een digitaal systeem
• PDF bestanden hanteren
• Documenten scannen
• Elektronisch ondertekenen
• Een schermknipsel maken
• Grote bestanden versturen
• QR-codes maken
• Bestanden comprimeren
• Online zoeken

Tekstverwerking

• het opmaakconcept achter tekstverwerking correct toepassen en zo consistent en technisch correct opgemaakte documenten samenstellen:
  • sjabloon > thema > stijlen versus directe opmaak
  • opmaak indelen in teken-, alinea- en sectie-opmaak
  • efficiënt met het lagenmodel in een document werken
• spaties, regel-, alinea-, pagina- en sectie-eindes correct gebruiken in een document.
• regels en alinea's functioneel samenhouden in een document.
• efficiënt navigeren in een document.
• tekstentiteiten selecteren, kopiëren, verplaatsen en verwijderen.
• opsommingen en nummeringen op meerdere niveaus correct toepassen.
• tabuleren en verkeerd-om inspringen deskundig gebruiken.
• eenvoudige tabellen maken
• afbeeldingen en andere grafische objecten deskundig invoegen, uitlijnen, positioneren, stapelen en gericht opmaken:
  • rechtenvrije afbeeldingen en grafische objecten
  • tekstvakken en vormen
  • pictogrammen
• kopnummering op verschillende niveaus deskundig samenstellen en positioneren.
• een inhoudstafel met verschillende niveaus koppen genereren en deskundig opmaken.
• efficiënt zoeken en vervangen (inclusief speciale tekens).
• de kop- en voettekstzone efficiënt gebruiken
  • correct gebruik van uitlijningstabs
  • nummering van pagina's correct toepassen
  • afwijkende kop- en voetteksten gebruiken (eerste pagina, even/oneven)
  • kop- en voetteksten per sectie deskundig instellen (+ gebruik van {STYLEREF}
  • gebruik van grafische objecten via de kop- en voettekst
• een verzorgde lay-out realiseren
  • correct gebruik van witruimte
  • verantwoord gebruik van lettertypes, lettergrootte, kleuren…
  • deskundige positionering van objecten en tekstentiteiten
  • correcte toepassing van normen als NBN (algemeen)

Elektronisch presenteren

• terugkerende tijdelijke aanduidingen, objecten, opmaak en animatie competent via het diamodel centraal instellen en
  beheren.
• functioneel de verschillende beschikbare dia-indelingen, thema's, ontwerpideeën en formaten gebruiken.
• afbeeldingen en andere grafische objecten deskundig kiezen, invoegen, positioneren, uitlijnen, stapelen en gericht opmaken.
• vakkundig externe objecten (video, audio…) aan een presentatie toevoegen.
• passende overgangen tussen dia's instellen.
• objecten in een dia van gepaste animatie voorzien, al dan niet in functie van interactief gebruik.
• animaties vanuit andere objecten triggeren en finetunen
• een geanimeerde presentatie gebruiken als ondersteuning bij een screencast of online les.
• een menu-gestuurde navigatie in een (interactieve) presentatie inbouwen met gebruik van secties, hyperlinks en navigatie.
• een presentatie met ingesproken tekst opnemen en eigen camerabeeld toevoegen.
• een presentatie in functie van het beoogde doel(publiek) bedreven presenteren (ondersteuning bij spreker, kioskpresentatie, interactieve presentatie).
• een presentatie verspreiden als voorstelling.
• hand-outs bij een presentatie ter beschikking stellen.

Elektronisch rekenblad

•  de Excel-gebruikersomgeving efficiënt gebruiken: werkmappen en werkbladen, cellen en bereiken selecteren, efficiënt navigeren
• gegevens correct invoeren en wijzigen in cellen
• werkbladen toevoegen, verwijderen en hernoemen
• celeigenschappen en getalnotatie verantwoord aanpassen
• kolombreedtes en rijhoogtes functioneel aanpassen
• kolommen en rijen invoegen, verwijderen, verbergen en weer zichtbaar maken
• basisformules deskundig opbouwen
• formules doorvoeren met juist gebruik van absolute en relatieve celverwijzingen
• reeksen invoegen
• opmaak al dan niet kopiëren/doorvoeren
• wiskundige operatoren en vergelijkingsoperatoren correct gebruiken
• enkele belangrijke functies gepast gebruiken: o.m. som(), gemiddelde(), max(), min(), aantal(), aantalarg(), mediaan(), als(), en(), of()
• een werkblad opmaken via celstijlen en celopmaak: lettertype, letterkleur, lettergrootte, uitlijning, randen en opvulling...
• pagina-instelling aanpassen
• een (deel van een) werkblad afdrukken
• voorwaardelijke opmaak functioneel gebruiken
• gegevens sorteren en filteren, zowel met als zonder gegevenstabel
• data opzoeken: vert.zoeken()/x.zoeken()
• een eenvoudige grafiek maken, opmaken en aanpassen

TAAL 

Algemene taaldoelen

• De student situeert het referentiekader De taalcompetente leraar.
• De student licht en past de doelstellingen uit De taalcompetente leraar toe en kan die ook illustreren.
• De leraar weet wat wordt verwacht van een taalcompetente leraar.
• De leraar evalueert de eigen bijdrage aan de interactie op adequaatheid en correctheid.
• De leraar richt zich bij het formuleren op doel en doelpubliek.
• De leraar maakt weloverwogen taalkeuzes die rekening houden met het doelpubliek.

Schriftelijke taal

• De student schrijft gepaste, begrijpelijke, aantrekkelijke en correcte e-mails.
• De student past de regels van de Nederlandse spelling correct toe.
• De student herkent en corrigeert taalzuiverheidsfouten.
• De student schrijft een informatieve tekst op het niveau van een bepaalde doelgroep van leerlingen.
• De leraar kent verschillende manieren om een begrijpelijke tekst over het eigen vak en onderwijs in bredere zin te formuleren.
• De student formuleert schriftelijk vragen en opdrachten.
• De student schrijft een gestructureerde tekst op pc.
• De student beoordeelt een tekst op zijn toegankelijkheid voor leerlingen.
• De student maakt een tekst toegankelijk voor leerlingen via schriftelijke en mondelinge ingrepen.
• De leraar schat de inhoudelijke en talige kwaliteit en complexiteit van lesmaterialen in.
• De leraar bewerkt bestaande lesmaterialen rekening houdend met het taal- en begripsniveau van de leerlingen.
• De leraar creëert eigen teksten en talig lesmateriaal, zowel digitaal als analoog.
• De student herkent en corrigeert taalfouten.
• De student hanteert een correcte bronvermelding.
• De student reflecteert over (zijn eigen) schriftelijke taal.
• De student herschrijft zijn eigen teksten op basis van feedback.
• De student hanteert bij al deze doelstellingen een gepaste, begrijpelijke, aantrekkelijke en correcte schriftelijke taal.

Mondelinge taal

• De student geeft een heldere, mondelinge opdracht.
• De student geeft een goed gestructureerde, heldere en interactieve uiteenzetting met visuele ondersteuning.
• De student kent presentatievormen en (digitale) middelen die aanzetten tot interactie.
• De leraar presenteert leerinhouden, taken en opdrachten gestructureerd, expressief, enthousiast en enthousiasmerend.
• De leraar stemt uitleg af op het talige beheersingsniveau, de leefwereld en de interesses van leerlingen.
• De student integreert digitale tools in zijn uiteenzetting.
• De leraar richt zich bij het uitleg geven op actieve betrokkenheid van leerlingen/het doelpubliek.
• De student reflecteert over (zijn eigen) mondelinge taal.
• De leraar voelt zich ervoor verantwoordelijk dat leerlingen de uitleg begrijpen.
• De student hanteert bij al deze doelstellingen een gepaste, begrijpelijke, aantrekkelijke en correcte mondelinge taal.

• De leraar kent verschillende tekstsoorten en teksttypes en weet voor welke doelen ze geschikt zijn.

De onderwijs- en evaluatie-organisatie zal verlopen zoals op deze ECTS-fiches is vermeld, tenzij maatregelen moeten genomen worden ten gevolge van een overmachtssituatie en zodoende er andere onderwijs- en evaluatievormen zullen gehanteerd worden.

ICT: alle inhouden komen in contactmomenten aan bod en/of kunnen ook zelfstandig online via screencasts verwerkt worden.

Taal: de inhouden worden tijdens de contactmomenten uitgelegd en ingeoefend. Aanwezigheid is gewenst.

Voor studenten afstandsonderwijs wordt er een terugkommoment georganiseerd.

Dit blended onderwijsonderdeel bestaat uit contactonderwijs, opdrachten en zelfstudie en dit in een doordachte combinatie van on-en offline leeractiviteiten. Als student in een afstandstraject is engagement, zelfstandigheid en de nodige inspanning een evidente vereiste om het verwachte beheersingsniveau van de leerinhouden te bereiken.

Raadpleeg de Studiewijzer voor meer details over de onderwijsorganisatie en onderwijswerkvormen in dit opleidingsonderdeel.

Het opleidingsonderdeel Digi-Taal bestaat uit vijf componenten die ieder voor 20% van het eindtotaal meetellen:

• tekstverwerking Word,
• elektronisch rekenblad Excel,
• presenteren PowerPoint,
• schriftelijke taal,
• mondelinge taal.

Basisgebruik PC wordt binnen Word/Excel/PowerPoint geëvalueerd.

Berekening eindquotering

Digi-Taal bestaat uit vijf componenten: Word, Excel, PowerPoint, schriftelijke taal en mondelinge taal. We spreken over een tekortpunt wanneer een student minder dan 10/20 scoort voor een component.

bv.: 9/20 = 1 tekortpunt, 8/20 = 2 tekortpunten.

De eindquotering voor het gehele opleidingsonderdeel wordt berekend aan de hand van de volgende regels:

• twee tekortpunten over alle componenten = gewogen gemiddelde
• meer dan twee tekortpunten over alle componenten = max. 9
• op één (of meerdere) component(en) minder dan 8/20 = max. 7/20 voor Digi-Taal

Tweede examenkans

Een student herneemt ALLE componenten waarvoor die een onvoldoende scoorde. Die deelscores uit de eerste examenkans worden tot nul herleid. Van geslaagde componenten wordt de quotering overgenomen naar de tweede examenkans. Het staat de student vrij om alle componenten te hernemen.

Zodra één ICT-component hernomen moet worden, behoort ook het basisgebruik PC opnieuw tot de leerinhouden.

Ongewettigde afwezigheid mondelinge taal

Is een student ongewettigd afwezig tijdens het evaluatiemoment mondelinge taal, dan scoort de student 0 op die component.